Kynologie

Officieel zijn deze bepalingen vastgesteld door de Verein für das Deutsche Hundewesen (V.D.H.) en is als stichtingsvereniging van het ras verantwoordelijk voor de rasstandaard van de (F.C.I.) Federation Cynologique International Standaard nr. 166/30.081991/D. Duitse Herdershond. Land van Oorsprong: Duitsland. F.C.I. Classificatie: groep 1 Herders- en Veedrijvershonden, sectie 1 Herdershonden met werkproef. Gebruik: veelzijdige gebruik-, herders- en dienstgebruikshond.
Algemeen verschijningsbeeld

De Duitse Herder is middelgroot, licht gestrekt, krachtig en goed gespierd, de knoken zijn droog en de totaalstructuur is vast. Belangrijke verhoudingen in maat: de schofthoogte bedraagt voor reuen 60 tot 65 cm, bij teven 55 tot 60 cm. De romplengte overtreft de maat van de schofthoogte met ongeveer 10 tot 17%.

Karakter

De Duitse Herder moet in zijn karakterbeeld evenwichtig, zenuwvast, zelfverzekerd, absoluut onbevangen en (zonder prikkeltoestand) volkomen goedaardig zijn. Daarbij is hij opmerkzaam en handelbaar. Hij moet moed, strijddrift en hardheid bezitten om als geleide-, waak-, verdedigings-, dienst-, en herdershond geschikt zijn.

Kop

De kop is wigvormig, in overeenstemming met de lichaamsgrootte (ongeveer 40% van de schofthoogte), zonder plomp of overstrekt te zijn, in het totaal droog en tussen de oren matig breed.
Het voorhoofd is van voren en van opzij gezien slechts weinig gewelfd en zonder of slechts met zwak aangeduide middengroef.

De verhouding tussen de bovenschedel en gezichtsgedeelte bedraagt 50% – 50%. De breedte van de bovenschedel komt ongeveer overeen met de lengte van de bovenschedel.

De bovenschedel gaat (van boven gezien) van de oren tot de punt van de neus, gelijkmatig verkleinend via een schuin verlopende, niet scherp gevormde stop over in het wigvormig verlopende gezichtsdeel (vang) van de kop. Boven en onderkaak zijn krachtig ontwikkeld. De neusrug is recht, een dip of welving is niet gewenst. De lippen zijn strak, goed sluitend en van donkere kleur.

Neus

Deze moet zwart zijn.

Gebit

Het gebit moet krachtig, gezond en volledig zijn (42 tanden volgens de tandformule) De Duitse herdershond heeft een schaargebit, dat wil zeggen dat de snijtanden als een schaar in elkaar moeten grijpen, waarbij de snijtanden van de bovenkaak als een schaar over die van de onderkaak snijden. Tanggebit, boven, voor- en onder voorbijten is foutief, evenals grotere tussenruimtes tussen de tanden.(plaatsing van leemten).

Foutief is eveneens een recht vlak van de snijtanden, De kaakbeenderen moeten krachtig ontwikkeld zijn opdat de tanden diep in het tandbeen ingeworteld kunnen zijn.

Ogen

De ogen zijn middelgroot, amandelvormig, iets schuinliggend en niet uitpuilend. De kleur van de ogen moeten zo donker mogelijk zijn. Lichte, priemende ogen zijn niet gewenst, aangezien ze afbreuk doen aan de uitdrukking van de hond.

Oren

De Duitse Herdershond heeft staande oren van middelmatige grootte, die rechtop en gelijk gericht gedragen worden. (niet zijwaarts getrokken) Ze lopen spits uit en zijn met de oorschelp naar voren gericht. Tip- en hangoren zijn foutief. in beweging of in ruststand naar achteren gericht gedragen oren zijn niet foutief.

Hals

De hals moet krachtig, goed bespierd en zonder losse keelhuis (wammen) zijn. De hoek ten opzichte van de romp (een horizontale lijn) bedraagt ongeveer 45%

Lichaam

De bovenbelijning verloopt, zonder een zichtbare onderbreking, vanaf de halsaanzet over de goed ontwikkelde schoft en over de, ten opzichte van een horizontale lijn, heel licht afvallende rug tot aan de licht afvallende croupe.

De croupe moet lang en licht afvallend zijn (ongeveer 25% ten opzichte van de horizontale lijn) en zonder onderbrekingen van de bovenbelijning overgaan in de staartaanzet.

De borst moet matig breed zijn, de onderborst zo lang mogelijk en uitgesproken. De borstdiepte moet ongeveer 45 tot 48% van de schofthoogte bedragen.

De ribben behoren een matige welving te tonen, een tonvormige borst is net zo foutief als vlakke ribben.

De staart reikt minstens tot aan het spronggewricht, evenwel niet over het midden van de achtervoet. Ze is aan de onderzijde iets langer behaard en wordt in een licht afhangende boog gedragen, waarbij ze in opwinding en bij beweging meer opgeheven gedragen wordt, evenwel niet boven de ruglijn. Opveratieve correcties zijn verboden.

Ledematen

Voorhand. De voorste ledematen zijn van alle zijden bezien recht en van voren bezien absoluut parallel. Schouderblas en opperarmbeen zijn van gelijke lengte en door middel van krachtige bespiering vast tegen het lichaam gelegen. De hoeking van schouderblad en opperarm bedraagt in het ideale geval 90%, doorgaans tot 110%.

De ellebogen mogen noch in stand noch in beweging uitgedraaid worden en evenmin naar binnen gedrukt zijn. De onderarmen zijn van alle zijden bezien recht en absoluut parallel staade ten opzichte van elkaar, droog en vast bespiierd. De voormiddenvoet heeft een lengte van ongeveer eenderde van de onderarm en heeft een hoeking met deze van ongeveer 20% tot 22%. Zowel een te schuin staande voormiddenvoet (mmer dan 22%) als een te steil staande voormiddenvoet (minder dan 20%) beinvloeden de gebruiksgeschiktheid, in het bijzonder de uithoudingsvermogen.

De poten zijn rond, goed gesloten en gewelfd. De voetzolen zijn hard maar niet bros. De nagels zijn krachtig en van donkere kleur.

Achterhand. De plaatsing van de achterpoten is licht terugstaand, waarbij de achterste ledematen van achteren bezien parallel ten opzichte van elkaar staan. Boven- en onderschenkel zijn van ongeveer gelijke lengte en vormen een hoek van ongeveer 120%

De dijen zijn krachtig en goed gespierd. De spronggewrichten zijn krachtig gevormd en vast. De achtermiddenvoet staat loodrecht onder het spronggewricht.

De voeten/tenen zijn gesloten, licht gewelfd, de zolen hard en van donkere kleur, de nagels krachtig, gewelfd en eveneens donker van kleur.

Gangwerk

De Duitse Herdershond is een draver. De ledematen moeten in lengte en hoekingen zo op elkaar afgestemd zijn dat zij, zonder wezenlijke verandering van de rugbelijning, de achterhand tot aan de romp verplaatsen kunnen en met de voorhand net zo ver kunnen uitgrijpen.

Iedere neiging tot overhoeking van de achterhand vermindert de vastheid en het uithoudingsvermogen en daarmee de gebruikswaarde. Bij correcte verhoudingen in de bouw en hoekingen is een ruim uitgrijpend, vlak over de bodem gaand gangwerk mogelijk, dat de indruk geeft van voorwaarts gerichte, moeiteloze bewegingen. Bij een naar voren geschoven hoofd en licht opgeheven staart ziet men bij een gelijkmatige en rustige drag een vanaf de oorpunten over de nek en de rug tot aan de punt van de staart licht gebogen en niet onderbroken rugbelijning.

Huid

De huid is (los) aanliggend zonder evenwel plooien te vormen.

Beharing

Gesteldheid van het haar: De correcte beharing van de Duitse Herdershond is het stokhaar met onderwol. Sinds 1 januari 2011 wordt Langstokhaar met onderwol ook erkent. Het dekhaar moet zo mogelijk dicht, op correcte wijze hard en vast aanliggend zijn. Aan de kop is het haar, met inbegrip van de binnenzijde van de oren, aan de voorzijde van de ledematen, op de poten en tenen, kort en aan de hals wat langer en sterker behaard. Aan de achterzijde is het haar langer tot aan het polsgewricht. Aan de achterzijde van de dijen vormt het een matige broek.

Kleuren

Zwart met roodbruin, bruine, gele tot helgrauwe aftekening, éénkleurig zwart en grauw, bij grauw donker gewolkt, zwart zadel en masker, lichte tot priemende oogkleur evenals lichte tot witachtige aftekening aan borst en binnenzijden, lichte nagels en rode staartpunt duiden op pigmentzwakte. De onderwol vertoont een lichte grauwe tint. De kleur wit is niet toegelaten.

Grootte en gewicht

Reuen: schofthoogte 60 tot 65 cm. Gewicht 30 tot 40 kg.Teven: schofthoogte 55 tot 60 cm. Gewicht 22 tot 32 kg.

Testikels

Reuen behoren twee duidelijke, normaal ontwikkelde testikels te hebben, die zich volledig in het scrotum bevinden.

Fouten

Iedere afwijking van de in de voorgaande genoemde punten, moet als fout aangemerkt worden, waarbij de waardering in juiste verhouding met de graad van de afwijking behoort te staan.

Ernstige fouten

Afwijkingen van de voorgenoemde raspunten, welke de gebruiksgeschiktheid benadelen.
Oor fouten:zijwaartse te diep aangezette oren, tip oren, te eng naar binnen gestelde oren, (Schildspanner) niet vaste oren.
Ernstige pigmentfouten
Ernstige nalatende vastheid van het gehele lichaam
Tandfouten: alle afwijkingen van het schaargebit en de tandformule, voor zover het niet om uitsluitende fouten gaat.

Uitsluitende fouten

Karakterzwakker, bijterige en zenuwzwakke honden
Honden met vastgestelde “ernstige HD
Monorchide en kryptochide reuen of met duidelijke ongelijke of niet ontwikkelde teelballen.
Honden met fouten die de oren en staart misvormen.
Honden met misvormingen.
Honden met tandgebreken door het missen van: 1x Premolaar 3 en een verdere tand, of 1 x Hoektand, of 1 x Premolaar 4 of 1 x Molaar 1, resp. Molaar 2 of in totaal 3 tanden of meer.
Honden met kaakfouten: bovenover- of ondervoorbijten van 2 mm of meer. Tanggebit (van alle snijtanden)
Honden die meer dan 1 cm te groot of te klein zijn.
Albino’s. De haarkleur wit (Ook bij donkere ogen en nagels)
Langhaar zonder onderwol (Meestal op het midden van de rug gescheiden, waaiers/pluimen aan de oren, benen en staart.